Startpagina??? > ???Personen??? > ???

Personen - Johannis Koene

Zo maar een Achthuizenaar: Johannis Koene (1848-1938)??

Zijn roepnaam was Hans. Hij is geboren in Achthuizen als jongste zoon van Cornelis Koene en Dingena Beljaars. Het dorpje behoorde toentertijd tot de gemeente Ooltgensplaat. Hans werd gedoopt in het nog betrekkelijk nieuwe kerkje van Achthuizen door de heer van Luenen, de eerste pastoor van de parochie. De oudste broer van Hans was Kees. Deze had geen kinderen. Twee zusters, Kee en Mie, waren getrouwd met Tinus van de Swaluw en Geert van de Capelle. Deze paren kregen beiden drie kinderen die nageslacht zouden hebben. Een groot aantal kinderen bereikte de volwassenheid niet. De kindersterfte was groot. Vanaf ongeveer 1875 werd de gezondheidszorg beter en bleven meer kinderen in leven. Toen Hans als kind opgroeide, was er in Achthuizen nog geen school. Waarschijnlijk kon hij dan ook niet lezen of schrijven. Of hij dat later, mogelijk in Delft, nog geleerd heeft, is niet bekend. Als kind zal hij al vroeg meegenomen zijn naar het land om te helpen met wieden, oogsten en verwerken van wat op de akkers groeide. Veel vertier was er voor de opgroeiende jeugd op het geisoleeerd gelegen eiland niet. Alles was ver, de kermis in Oude Tonge, de boten die naar het vasteland voeren. Afstanden moesten lopend worden afgelegd, fietsen waren er nog niet. De boeren bedienden zich van een koetsje, de arbeiders hadden geluk als ze mee konden rijden op een boerenkar. De onverharde wegen op de grasdijken waren slecht begaanbaar, en al helemaal als het geregend had. De dorpen Den Bommel en Ooltgensplaat lagen verder weg dan nu. De Schaapsweg en de Langeweg, dwars maar kaarsrecht door de polders waren er nog niet. Als je naar Ooltgensplaat moest ??? de Plaat in de volksmond ??? moest je over de kronkelige Oudelandsedijk via de Stoof en de Brak. Den Bommel werd bereikt via de Bommelsedijk, de Tilsedijk en de Molendijk. Via de Langstraat kon je op de Kranendijk komen. Daar stonden in die tijd aanzienlijk meer huizen dan nu. Met de komst van de nieuwe kerk in 1846 en een pastoor brak voor het dorp een bloeiperiode aan. Daarvoor was het kommer en kwel. De vrijwel geheel katholieke bevolking ??? de enige protestanten waren een paar grote boeren ??? was voor het ter kerke gaan aangewezen op Oude Tonge. Daar werd getrouwd en gedoopt. Omdat de afstanden aanzienlijk waren, was het met de zondagse kerkgang slecht gesteld, en omdat de mensen niet met belerende preken in aanraking kwamen, was het morele peil onder de mensen bepaald niet van hoge kwaliteit. Alles wat God verboden had, werd gewoon gedaan. Het waren de broers Piet en Koos Jacobs, die rond 1817 vanuit Halsteren op zoek naar een boerenbestaan, die vonden dat er iets moest gebeuren. In hun vroegere woonplaats hadden ze ervaren hoe belangrijk de aanwezigheid van een nabije kerk was. De mannen waren nog jong, twintigers en ongetrouwd, maar bij hen kwam het plan op toe te werken naar een eigen kerk. Met nog een paar boeren, Piet Kamoen en Piet van Bavel - we zijn dan in de jaren 1835, 1836, werden er plannen gemaakt om het een en ander concreet te maken. Er waren nogal wat drempels, kerkelijke weerstand van hogerhand, geldelijke middelen, en kennis hoe je dit moest aanpakken. De mannen waren echter volhouders. Terecht staan dan ook hun namen gebeiteld in de kerkmuur. De kerk werd gerealiseerd, en bij de kerk werd een eigen kerkhof aangelegd. Daarvoor werden de Achthuizenaren voor zover ze tot de gemeente Ooltgensplaat behoorden ??? een deel van het dorp hoorde bij Den Bommel ??? in Ooltgensplaat begraven. Daar hadden ze op het plaatselijke kerkhofje een eigen hoekje.

Na de realisatie van de kerk bleven de initiatiefnemers kerkmeesters, en omdat het er maar vier waren, en de nieuwe pastoor dit aantal op vijf wilde brengen, werd Kees Koene, de vader van Hans en de herbergier bij wie de kerkvergaderingen werden gehouden, gevraagd. Hij was toch al altijd aanwezig???

Kees had de reputatie dat hij een beetje ???knieperig??? was. Zo trof de pastoor toen die rond ging om bij zijn parochianen geld op te halen, hem een keer niet thuis. ???Kees Koene was niet thuis??? schreef hij in zijn dagboek. Omdat het Kees op enigerlei manier ter ore kwam, haastte hij zich om het goed te maken. Zo liet hij op zijn kosten de tras aanleggen achter de pastorie. Kees had van de aantekening natuurlijk nooit mogen horen, maar waarschijnlijk was die door een kerkmeester in omloop gebracht. Die hadden er wel meer een handje van om uit de vergadering te klappen. De pastoor had het niet zo op die loslippigheid begrepen. Op een vergadering bracht hij een nieuw gerucht dat langs de dijken de ronde deed ter sprake: ???Wat zal ik doen, de man bekend maken die dat gedaan heeft, of zullen we afspreken dat we dat nooit meer doen???? Ze kozen allemaal voor het laatste???

Hans groeide in zijn jonge jaren dus op met een kerk, maar of hij daar veel mee had, valt te betwijfelen. Hij was een vrij ???wilde??? jongen die liever zijn tijd op andere plekken doorbracht. Dat waren meestal kroegjes, dat van zijn vader, maar er waren er meer. Overal langs de dijken waren ze te vinden. En ander vertier was er niet.

Hans werd na de dood van zijn vader in 1862 vader al jong bouwknecht, waarschijnlijk samen met zijn broer Kees op het bedrijf van zijn vader, want die was niet alleen herbergier, maar ook kleine boer.

Na zijn huwelijk woonde Hans met zijn vrouw en kinderen op de dijk Galathee 109 B. Zijn vrouw was Betje Jacobs, dochter van Rens Jacobs en Isabella Kamoen. Haar ouders boerden aan de Bommelsedijk op de stee die nu bekend staat als die van Van Asperen/Mijs. Het huwelijk had nogal wat voeten in de aarde, want de familie Jacobs zag het in het kleine boertje niet zo zitten. Daar kwam bij dat Hans meer in de herberg op de Hoek van zijn vader zat dan op het land. Kortom, Hans was meer innemer dan ondernemer. Het economisch tij zat voor de kleine boeren overigens ook niet mee, maar met wat meer inspanning had er voor Hans toch meer in gezeten dan er uit kwam. Uit dit alles komt wellicht een wat kritisch beeld van Hans naar voren. De tijd speelde echter ook een rol. Die was gewoon slecht. Meer mensen raakten in de problemen. Hans was geen uitzondering. Toen de zaken niet goed gingen, zocht hij naarstig naar een oplossing. Hij en zijn vrouw voelden een grote verantwoordelijkheid voor het welzijn van hun gezin. Toen Hans dan ook na de laatste oogst in 1896 stopte met boeren, en op 3 april 1897 met zijn gezin verhuisde naar Delft, was dat een moedige stap met grote gevolgen. De toekomst was uiteraard ongewis, maar werd met vertrouwen tegemoet gezien.

Hans en Betje kregen in totaal tien kinderen: Dien, Rens, Keesje, Marie, Kees, Piet, Kee, Toon, Adriana en een meisje, dat doodgeboren werd. Keesje werd nog geen jaar. Hij en zijn naamloze zusje zijn begraven op het kerkhofje van Achthuizen. Toen het gezin naar Delft ging, was Dien 22 jaar en Adriana 8. Van de kinderen keerde alleen Kees terug naar Achthuizen. Hij trouwde in 1905 daar met Hendrientje van Dravik. Piet trouwde in 1908 ook nog in Achthuizen met Pietje van Dravik, de jongere zuster van Hendrientje. Hij zou met zijn vrouw in Delft gaan wonen. De andere kinderen vonden hun partners in Delft en omgeving, en zouden op familiebezoek na, nooit meer terugkeren naar het eiland. Kee trouwde twee keer. Van haar eerste man is zij gescheiden.

Een kleinzoon van Kees ging eind jaren vijftig op zoek naar zijn Delftse familie. Hij kende alleen maar ???oom??? Piet, de iets jongere broer van Kees die met de zus van de vrouw van Kees was getrouwd. Als Piet in Achthuizen was, maakte hij steevast een rondje langs de kinderen van zijn broer, en op zondag ging hij met deze naar het voetballen kijken van de plaatselijke club FIOS. Terwijl Kees rustig stond toe te kijken, was Piet druk aan het coachen. Hij ???had verstand??? van voetbal. Zijn zoons Zeger, Rinus en Aad speelden bij BEC. Zeger was keeper. Piet gaf hoog op van de kwaliteiten van zijn zoons. De zoons van Kees voetbalden niet. Toen FIOS in 1937 werd opgericht, waren hun kinderjaren voorbij. Hij moest zich tevreden stellen met de verrichtingen van zijn voetballende kleinzoons.

Van de andere broers en zusters van Kees kwamen alleen Rens en Adriana in beeld. Rens woonde met zijn vrouw Mien in een knus hofje, in de binnenstad. Rens was een vitale, krasse man met een humor die niet altijd leuk overkwam. Zo kon hij spotten met zijn halfblinde vrouw die klaagde dat ze bepaalde dingen zo slecht zag. ???Dan smeer je er maar stront aan, dan kun je het ruiken,??? was het dan. Rens hield jaren lang konijnen, en moest voor deze dagelijks gras gaan snijden. Dan pakte hij zijn fiets en zocht een mooi stukje op. Het maakte hem niet uit waar dat was, als het gras maar goed was. Op een keer had hij de berm van de snelweg uitgekozen. Toen hij ingehaald door voortrazende auto???s naar huis fietste, werd hij door een agent aangehouden en van de weg gehaald???.

Adriana woonde in Rotterdam. Zij was een kwiek dametje, een knappe verschijning, goed gekleed. Ze ontving de kleinzoon van Kees toen die haar opzocht heel hartelijk, en toen die wegging vroeg ze hem haar broer een dikke knuffel te geven. Ook gaf ze hem een mooi beeldje mee dat bij haar in de huiskamer stond en waarvoor hij belangstelling had getoond.

Er werd ook nog gezocht naar Dien, Marie, Kee en Toon, maar die werden niet gevonden. Toon was ???gemengd??? getrouwd ??? zijn vrouw was niet katholiek ??? en dat was in die tijd niet echt de bedoeling. Of dit feit een rol heeft gespeeld in het slechte contact met de Flakkeese familie, is nooit duidelijk geworden. De contacten van Toon met de Delftse familie waren redelijk normaal.

In de familie deed onder de mensen het hardnekkige gerucht de ronde dat zij afstamden van de Spanjaarden. Niemand wist echter hoe de vork precies in de steel zat. Dat is later uitgezocht. Er zat een kern van waarheid in dat verhaal. De familie stamde af van een soldaat in Spaanse dienst, maar dat was geen Spanjaard, maar een Portugees, Arnoldo Camun. En het was niet de familie Koene die van deze soldaat afstamde, maar de familie van Betje Jacobs, de vrouw van Hans. Haar moeder Isabella Kamoen was een directe nakomeling van Arnoldo Camun. Deze is geboren rond 1610, waarschijnlijk in het plaatsje Camun, een dorpje in Noord-Portugal, niet ver van de havenstad Porto. Hoe hij in het Spaanse leger is terechtgekomen, is niet bekend. In dat leger zaten veel huurlingen, beroepssoldaten uit diverse Europese landen, en waarschijnlijk heeft Arnoldo ook brood gezien in dat beroep. Hij was gelegerd in een kazerne in Sint-Niklaas, in het Belgische Oost-Vlaanderen, niet zo ver van de grens met Zeeuws-Vlaanderen. Hoe lang Arnoldo in dienst is geweest, is niet meer na te gaan. Hij is in ieder geval niet teruggekeerd naar Portugal. Hij trouwde in 1634 in Sint-Gillis-Waas met Joanna de Backer. Of het deze vrouw is kwalijk genomen dat zij met de ???Spaanse??? huurling trouwde, is de vraag. De politieke spanningen in het gebied waren ten tijde van hun huwelijk niet meer zo groot als ze geweest waren. Na de vrede van Munster in 1648 waren die geheel over. De naam Arnoldo Camun werd vervlaamst tot Arnoldus Kamoen. Het paar liet voor zover we weten drie kinderen dopen. Zoon Jacobus trouwde vier keer. Zijn derde huwelijk was met Elisabeth Lievens, waaruit zoon Thomas werd geboren. Deze werd in 1686 in Sint-Gillis-Waas gedoopt. Hij trouwde in 1708 in Stekene met Catharina de Blieck. Cornelis was de jongste van de zeven kinderen. Hij werd in 1722 in Stekene geboren, en stierf in 1769 in het Zeeuws-Vlaamse Westdorpe in de Autrichepolder. Door hem kwam de familie in Nederland terecht. Hij ging in 1747 in ondertrouw in Axel, en trouwde in Zelzate met Elisabeth de Jonghe. Van deze vrouw is door genealogisch onderzoek door een Leidse professor bekend, dat zij afstamde van Karel de Grote. Cornelis Kamoen en Elisabeth de Jonghe gingen wonen in Westdorpe, waar zij elf kinderen lieten dopen. Het achtste kind, een zoon, Franciscus Benedictus, zag het levenslicht in 1760. En terwijl al zijn broers en zusters rond Westdorpe bleven hangen, sloeg Frans zijn vleugels uit. Hij stak met zijn vrouw Isabella Hamerlinck en hun vijf kinderen de Schelde over en vestigde zich in Woensdrecht. Hemelsbreed was de afstand Westdorpe-Woensdrecht niet groot, maar door de waterscheiding was het of hij in een andere wereld was terechtgekomen. Frans slaagde erin in zijn nieuwe woonplaats een boerderij te verwerven. Frans werd 82 jaar. Dat was in die tijd een hoge leeftijd, Zijn vrouw Isabella werd nog ouder. Zij werd 88 jaar. Beiden stierven in Woensdrecht. Zoon Piet bleef niet in Brabant. Ook hij ging op avontuur. Hij trouwde in 1824 weliswaar nog in Ossendrecht, met Martina Swagemakers, maar hun vier kinderen werden allen geboren in zijn boerderij aan de Kranendijk, gemeente Den Bommel. Zoon Koos stierf jong, Piet werd volwassen, trouwde, maar kreeg geen kinderen. Omdat alleen de beide dochters voor nageslacht zorgden, stierf de Bommelse tak Kamoen uit. Anna Kamoen trouwde met Toon Schepers. Zij bleven aan de Kranendijk boeren. De bekende Oude Tongse familie stamt van dit paar af. Isabella Kamoen trouwde met Rens Jacobs. Zij betrokken zoals gezegd een boerderij in Achthuizen. Martina Swagemakers, de vrouw van Piet Kamoen, was geestelijk ziek. Toen haar dochter Isabella in 1847 met Rens trouwde, was zij door krankzinnigheid niet in staat haar wil te verklaren. Rens Jacobs stierf in 1875, dus ruim voor de problemen die Hans Koene had om zijn bedrijf in stand te houden. Isabella Kamoen stierf in 1908 in Sommelsdijk. Zij was de laatste Flakkeese Kamoen.

Hans en zijn drie oudste zoons vonden in 1897 snel werk in het toen levendige industriestadje. Dat Hans daarheen was verhuisd, was niet toevallig. Eerder waren vanuit Achthuizen daar al mensen gaan wonen. Hij woonde aan het Herenpad, waar later ook zijn zoon Piet woonde. Hans wende snel aan de stad. Samen met zijn zoons Rens en Piet was hij een trouw bezoeker van de vele kroegjes die de stad telde. In Achthuizen had Hans de bijnaam ???Hansje met het half oor???. Als Delftenaren vroegen hoe hij aan dat oor gekomen was, vertelde hij dat de muizen er een stuk vanaf hadden geknabbeld. In werkelijkheid was de kwetsuur ontstaan bij een vechtpartijtje. Betje had meer moeite om te acclimatiseren. Ze had heimwee naar haar geboortedorpje. Van haar familie hadden wij niet de indruk dat die zich veel om Betje bekommerde. Al twee jaar na de verhuizing overleed ze, nog geen 50 jaar oud. Hans leefde veel langer. Hij zou pas eind 1938 overlijden in het Oude Mannenhuis, aan de Kantoorgracht in Delft. Daar was hij op 63-jarige leeftijd in 1911 opgenomen.

Het Oude Mannenhuis in Delft, waar Johannis Koene (1848-1938) ruim 27 jaar heeft gewoond. De foto werd ons toegestuurd door Joke van Rumpt.

Kort daarvoor was hij naar Achthuizen gegaan, en had hij zijn zoon Kees gevraagd, of hij bij hem en zijn gezin mocht intrekken. Kees en Hendrientje waren daar aanvankelijk toe geneigd, maar na de woorden van meutje Mie, de oudste zus van Hans: ???Kees begin er niet aan!???, had Kees er toch maar van afgezien zijn vader in huis te nemen. Hans was namelijk een niet al te gemakkelijk baasje, en Mie kende haar broer maar al te goed. Ook de kinderen in Delft hadden weinig trek hun vader in huis te nemen. Toen Hans later bij Kees nog wel eens op bezoek kwam, en mee aardappels uit de pan zat te eten met zijn kleinkinderen, dreigde hij ze in de vingers te prikken als ze het waagden hem voor te gaan. Hij zal het wel als grapje hebben bedoeld, maar zo werd het door de kleintjes niet ervaren. ???Ik was altijd blij, als opa weer weg ging,??? herinnerde zich een kleinzoon.